Ik kan slechts mijn eigen zondeloosheid aanvallen, en alleen die is het die mij geborgen houdt.

1. Vader, Uw Zoon is heilig. Ik ben hem, degene tegen wie U glimlacht met zo’n dierbare, diepe en stille liefde en tederheid dat het universum naar U teruglacht en Uw Heiligheid deelt. Hoe zuiver, hoe veilig, en hoe heilig zijn wij dan, die in Uw Glimlach toeven, terwijl al Uw Liefde ons geschonken is, en wij als één met U leven in volkomen broederschap en Vaderschap, in zo’n volmaakte zondeloosheid dat de Heer der Zondeloosheid ons als Zijn Zoon ziet, een universum van Gedachte dat Hem compleet maakt.

2. Laten we dan onze zondeloosheid niet aanvallen, want die bevat het Woord van God voor ons. En in haar vriendelijke weerspiegeling zijn we verlost.